Wie het
rapport ‘Geloof in de samenleving’ van het Wetenschappelijk Instituut van het
CDA ter hand neemt, ondergaat een adembenemende reis in de wereld van religie
en samenleving. Aan de hand van veel tabellen en nog meer analyses en
beschouwingen krijgt de reiziger een heel goed beeld van het landschap dat onze
samenleving heet.
De auteurs
steken hun belezenheid niet onder stoelen of banken; elke bladzijde vertoont
een stroom aan voetnoten met verwijzingen naar gezaghebbende (en natuurlijk
minder gezaghebbende) auteurs van diverse pluimage: men treft er een keur van filosofen
aan, van theologen, sociologen en natuurlijk politicologen. De literatuurlijst
is imponerend lang.
Het valt
oprecht te hopen, dat dit werk, waarvan ik hier bewust geen samenvatting ga geven,
zijn weg vindt binnen alle afdelingen en geledingen van het CDA en ver
daarbuiten. Het is vanuit christendemocratische invalshoek beschreven, maar ook
binnen de andere grote politieke stromingen vinden dezelfde discussies plaats
over de plaats van religie in het politieke speelveld, en daar zou dit rapport
een meer dan nuttige functie kunnen vervullen. Dit rapport verdient het dat er
ooit een PvdA-blad of een VVD-magazine uitkomt waarin het van harte wordt
aanbevolen; dat zou pas echte winst zijn.
Tot zover
de mijns inziens terechte lovende woorden. Maar er doemt iets anders aan de
nabije horizon op. Het CDA heeft, zo wordt wel gezegd, het meest
benijdenswaardige wetenschappelijke instituut. Respectabele hoogleraren, al dan
niet lid van de partij, nemen deel aan dit soort veelomvattende en diepgravende
publicaties. Maar voor wie?
Het is heel
lastig om een CDA-standpunt af te leiden uit dit rapport. Dat komt misschien
omdat het bol staat van de verwijzingen naar de christendemocratie, zodat het
voor de hand lijkt te liggen. Maar toch: wat wordt de gemiddelde CDA’er geacht
te denken over het onbedwelmd ritueel slachten of het schrappen van het verbod
op smadelijke godslastering? De aanbevelingen achter in het rapport zijn
aanbevelingen voor de overheid of eventueel voor de samenleving; maar niet
specifiek voor de eigen achterban.
Er staat
een enorm belangrijk verkiezingsjaar voor de deur. Dit rapport kan daar helaas
geen rol bij spelen, althans niet zonder een aantal vertaalslagen. Dat is een
gemiste kans.
Voorts
lijdt het rapport aan hetzelfde als het CDA in het algemeen. Men zie de
beschrijving van de kaderbijeenkomst in Brabant (Trouw, 19 april 2013) onder de
titel: “De glimlach is terug bij het CDA”. Het verhaal van Van Haersma Buma,
dat oppositie voeren betekent, dat je zonder al te veel risico’s veel vaker
‘ja’ kunt zeggen tegen het eigen programma, is op zich wel waar, maar dat
betekent niet dat het de partij veel winst gaat opleveren. Net zo min als een
gedegen rapport over geloof in de samenleving. Daarom doet de vraag zich steeds
nadrukkelijker voor: voor wie is dit rapport eigenlijk?
Hoe goed
bedoeld ook: met een buitengewoon goed rapport en een onderstreping van het
eigen programma komt het CDA de klappen uit het recente verleden niet te boven.
Het lijkt wel alsof de wetenschappers en de politici in het CDA allemaal
geconcentreerd zijn op het hele kleine beetje wat nog over is: we zijn toch
goed bezig! Ja, dat is zo, maar het trekt vooralsnog geen hordes kiezers. Die
houden zich namelijk niet zozeer bezig met het rapport van het WI, of met de
gevolgen van de heisessies van de fractie, maar met heel andere dingen.
Een enkele
aanbeveling kan mogelijk illustreren wat ik bedoel. In de bijlage Letter &
Geest van 20 april stond een artikel over Alex Brenninkmeijer, de nationale
ombudsman. Deze man onderstreept de juistheid van de stelling dat dit land ten
onder gaat aan wantrouwen en controle. De overheid gaat primair uit van de
noodzaak om de inwoners van dit land te wantrouwen. In de rechtspraak geldt,
althans nog op papier, het adagium dat iedereen onschuldig is tot het tegendeel
bewezen is. De praktijk van het overheidshandelen lijkt omgekeerd: iedereen
wordt ervan verdacht mogelijk fraudeur
te zijn, totdat uit uitvoerige controles het tegendeel blijkt.
Dat
wantrouwen is inmiddels diep geworteld in alle overheidsorganen, ook en
misschien juist in de Tweede Kamer. De ene wet struikelt over de andere om
mogelijke misstanden in de samenleving nu eens en voor altijd op te lossen. En
dat wantrouwen bepaalt onder andere, dat uitingen van godsdienst bestreden
moeten worden, want o wee als de overheid eens een te groot vertrouwen zou
uitstralen in de groepen en individuen die iets anders nastreven dan strikt
seculiere en publieke belangen. Dan zou de overheid wel eens in het eigen
zwaard van het wantrouwen kunnen vallen. En er moet dan ook wetgeving komen om
dat te voorkomen.
Alex
Brenninkmeijer is een betere volksvertegenwoordiger dan de meeste
parlementariërs: hij weet wat er leeft onder de mensen, hij schrijft dat op, en
presenteert zijn bevindingen aan de Kamer. Die er vervolgens niets mee doet.
Als het CDA
en zijn Wetenschappelijk Instituut zich zouden laten leiden door de bevindingen
van onze nationale Ombudsman, zou de politieke realiteit er volstrekt anders
uit kunnen gaan zien. Dan zouden ook de problemen en vraagstukken van het
rapport ‘Geloof in de samenleving’ voorzien worden van een dimensie die direct
werkbaar is en wordt in de praktijk van alledag: bestrijd het
overheidswantrouwen, bestrijd de controledwang.
Een samenleving waarin mensen elkaar primair
vertrouwen en waarin de overheid dat ook doet, is een samenleving die in ieder
geval het CDA zou kunnen nastreven. Dat past bij de breedte van het
partijprogramma en de eigen visie op geloof en samenleving.
Het lijken
twee tegengestelde rapporten. Het jaarverslag 2012 van Brenninkmeijer laat
vanuit een hoog perspectief een helder en ontluisterend licht schijnen over het
overheidshandelen in de hele maatschappij. Dat van het CDA beschijnt vanuit de christendemocratische
visie een deel van het overheidshandelen. Het zou mooi zijn, als het CDA de
moed heeft om de uitkomsten van Brenninkmeijer een plaats te geven in haar
eigen programma. De titel van een nieuw rapport hoeft dan niet eens zo heel erg
anders te luiden: “Vertrouwen in de samenleving” is meer dan alleen maar een
titel; het is een compleet programma.
Het
wantrouwen moet bestreden worden, en als er één partij is die daar op dit
moment het meest geschikt voor lijkt, is dat het CDA, juist nu vanuit de
oppositie. Het zou geweldig zijn, als er één partij is, die geen enkel
wetsvoorstel meer steunt, dat niet gericht is op het wegnemen van wantrouwen.
Zoals Brenninkmeijer zegt, is wetgeving vaak niet meer dan het vergroten van
het wantrouwen, en dat moet stoppen.
Deze week
staan op het programma van de Tweede Kamer onder meer een debat over de
kwaliteit van het hoger onderwijs, over de winstcijfers in de zorg (jawel!),
over het wijzigen van de tellerstand van auto’s, de brand bij Chemie-Pack in
Moerdijk en bestrijding van de zorgfraude. Als het CDA het geloof in de
samenleving wil uitdragen, dan lijken dit uitstekende onderwerpen om te laten
zien, dat dat begint bij het herstel van vertrouwen in diezelfde samenleving.
Een
combinatie van Brenninkmeijer en het Wetenschappelijk Instituut biedt het CDA
wellicht een mogelijkheid om te laten zien dat de weg terug mogelijk is.